Hoofdstuk 1: Tien principes van de economie het woord economie(oikonomos(grieks)) betekent degene iemand die het huishouden beheert.
Zodra de samenleving mensen verschillende banen heeft toegewezen, verder moeten ze ook de goederen en diensten exporten die ze produceren. het beheer van de samenlevingsproducten is belangrijk omdat sommige middelen schaars zijn. Scarcity(schaarste) betekent dat de maatschappij beperkte middelen(producten) heeft(het beperkte karakter van de samenleving) en daardoor kunnen ze niet alle producten produceren die de mensen nodig wensen te hebben. De samenleving kan niet iedereen een hoge levensstandaard geven.
Economics(economie) is de studie van hoe de maatschappij haar schaarste middelen beheert.
Economen studeren hoe mensen beslissen nemen: hoeveel ze werken/uitgeven en sparen en waar dat sparen in wordt geïnvesteerd. Verder ook de prijs waarvoor ze goederen kopen en de hoeveelheid goederen die ze kopen. Ze kijken ook naar de mensen die geen werk hebben en naar de snelheid waarmee de prijzen stijgen.
We kunnenhet over de EU of een land of dorp hebben met de economie. Economie is gewoon een groep mensen die op elkaar inwerken als het om het leven gaat.
Principe 1: mensen worden geconfronteerd om afwegingen te maken (mensen moeten keuzes maken)
Om iets te krijgen, zullen we iets anders op moeten geven. Bijv ik kan zaterdag gaan werken of voetballen. Meisje moet economie en Duits leren. Ze kan alleen Duits leren maar dan laat ze economie vallen, het kan ook andersom en ze kan beide 1 uur leren maar in dat uur had ze ook het andere kunnen leren of had ze kunnen shoppen of fietsen. Families kunnen het familie inkomen: uitgeven(eten,kleren of vakantie) of sparen. Door te sparen kunnen ze later meehelpen om hun kind een huis te laten kopen, maar elke euro die ze daar aan uitgeven kunnen ze niet uitgeven aan eten,kleding enzo dus hiermaken ze ook keuzes. Mensen in een samenleving hebben verschillende behoeftes en dus keuzes(overwegingen). De klassieke keuze is tussen ‘guns and butter’.
Hoe meer we uitgeven aan geweren(guns) om ons land te beschermen van buitenlandse aanvallers, hoe minder we aan consumptiegoederen kunnen besteden om onze levensstandaard omhoog te krijgen. Een andere keuze in de samenleving is tussen een schoon milieu een hoog inkomen.
Door schoon milieu gaan de kosten van producten omhoog. vanwege de hogere kosten, zullen deze bedrijven uiteindelijk kleinere winsten krijgen , betalen lagere lonen, hogere prijzen, of een combinatie van deze drie. Een andere keuze is tussen efficiency en equity(rechtvaardigheid).
Efficiency betekent dat de samenleving het meeste wat mogelijk is krijgt van de schaarse goederen. equity : betekent dat de opbrengsten van deze middelen eerlijk worden verdeeld onder de inwoners van de maatschappij.
Sociale zekerheid (social security): overheidsuitgaven die het inkomen van de armen aanvullen. Door de individuele belasting krijgt de overheid weer inkomsten.
Als de overheid het inkomen herverdeelt van de rijken aan de armen, de beloning voor hard werken en als gevolg daarvan vermindert, mensen werken minder en produceren minder goederen en diensten. Primaire en secundaire behoeften. Principe 2: de kosten van iets worden bepaald door datgene wat we willen opgeven om het te krijgen.
Het nemen van beslissingen vereist het vergelijken van de kosten en baten van alternatievencursussen van de actie. In veel gevallen echter zijn de kosten van een actie niet zo vanzelfsprekend als het misschien het eerste gezicht lijkt. Bijvoorbeeld, de beslissing om naar de universiteit te gaan. De voordelen zijn dat je intellectueel wordt en een grote kans heb op een goeie baan. Maar wat zijn de kosten? Om deze vraag te beantwoorden moet je misschien de kostten van het collegegeld,boeken,kost en woning bij elkaar optellen. Maar DIT IS ZIJN NIET ECHT DE KOSTEN
OM NAAR DE UNIVERSITEIT TE GAAN!!. Het eerste probleem is dat er kosten bij zijn wat niet echt kosten zijn om naar de universiteit te gaan. Ook als je stopt met de opleiding heb je kosten als eten(kost) en woning. Bij kost en woning worden alleen de kosten gerekend die extra worden gemaakt bij de universiteit. Vaak zijn de kosten lager als je gaat studeren dan dat je werkt, dit is dus een voordeel. Het tweede probleem is dat het de grootste kosten van een universitaire opleiding negeert, namelijk uw tijd. Als je een jaar lang luistert naar leraren, tekstboeken leest en opstellen schrijft, kun je die tijd niet werken.
The oppertunity cost(alternatieve kosten) van een product is wat je opgeeft om dat item/product of studie te krijgen. Dan met name de waarde van de voordelen.
Bijvoorbeeld een profvoetbal die miljoenen kan verdienen bij Ajax, maar die toch geen profvoetballer wordt, maar naar de universiteit gaat heeft hoge oppertunity cost.
Principe 3: rationale mensen denken in de marge.
Beslissingen in het leven zijn zelden zwart-wit, maar meestal om tinten van grijs. Tijdens het eten, de beslissing die je gezicht is niet tussen vasten of het eten zoveel als je kunt, maar of te nemen extra portie frietjes. Bij het onderzoek rond leren,je beslissing is niet tussen het volledig falen of het bestuderen van 24 uur per dag, maar of een extra uur doorbrengen herziening van je notities in plaats van TV kijken.
Marginal changes (marginale veranderingen/kosten):
Mensen denken zo goed als nooit zwart-wit bij het nemen van beslissingen. Er spelen altijd meerdere factoren een rol bij overwegingen. Vaak heeft men een afgebakend plan in zijn hoofd, maar binnen dit plan kunnen veranderingen ontstaan die invloed hebben op het maken van je keuzes. In de economie worden deze kleine veranderingen marginale veranderingen genoemd.
Bij het maken van een keuze zul je binnen je eigen plan (binnen je eigen marge) de marginale voordelen met de marginale kosten moeten vergelijken. Wanneer je een vervolgopleiding wilt gaan doen, zul je je af moeten vragen wat de voordelen hiervan zijn. (in de toekomst meer salaris, plezier in het leren) Maar je moet je ook afvragen welke extra kosten dit met zich meebrengt (collegegeld en het salaris dat je niet verdient als je studeert) Door deze marginale voordelen en marginale kosten te vergelijken, kun je pas echt een goede beslissing nemen of je een vervolgopleiding wilt gaan doen.
Ander voorbeeld: een vliegtuigmaatschappij wil 100000 hebben, er zijn 200 plaatsen 500euro per plaats voor minder doen ze niet. De average costs(gemiddelde kosten) Zijn 500 euro. De marginal costs is meer de maaltijd tijdens de vlucht en de kerosine. Als er lege plaatsen zijn en iemand wil nog mee voor doen ze dat natuurlijk omdat ze dan toch nog inkomsten hebben ofzo. Principe 4: Mensen reageren op prikkels:
Mensen vergelijken dus kosten en opbrengsten wanneer zij beslissingen nemen. Als deze kosten en opbrengsten veranderen, zullen zij hier meteen op reageren. Er is immers een nieuwe situatie ontstaan. Wanneer bijvoorbeeld de bloemkool veel goedkoper is dan normaal, zullen meer mensen bloemkool kopen. Omdat de vraag naar bloemkool stijgt, zal het aanbod ook vergroot moeten worden. De bloemkoolkwekers zullen dan meer mensen aan moeten nemen om de productie te vergroten. Door de prijs aan te passen, verandert de markt van vraag en aanbod, omdat mensen meteen op de verandering reageren.
Beleidsmakers moeten inzien hoe hun beleid het gedrag van de mensen zowel direct als indirect beïnvloeden, voordat een wet of maatregel van kracht wordt.
Ook de regering doet daar aan mee, bijvoorbeeld met de accijnzen hiermee willen ze ervoor dat minder mensen gaan roken(lage gezondheidszorg) en dat er schonere wagens komen.
Als er elektronische wagens komen(goedkoper) dan zullen mensen die sneller nemen.
Als de regering niet goed heeft onderzoekt hoe de prikkels zullen aanslaan is het mislukt en eindigen ze vaak met resultaten die ze niet van plan waren.(bijv meer rokers en auto’s) voorbeeld: Alle auto’s die worden verkocht hebben een gordel. Hoe heeft een gordel invloed op de veiligheid van de auto? Natuurlijk het directe effect is dat je bij een botsing niet door de vooruit knalt enzo. Maar dat is niet alles, want de wet heeft ook invloed op het gedrag door het veranderen van de prikkels. Bijvoorbeeld over de snelheid en de regels bij het autorijden. Sloom rijden kost de rijden tijd en energie. Zij zullen eerder langzaam rijden, als de voordelen van veiligheid is toegenomen.
Als er veel doden zijn doordat ze geen gordel om hadden, gaan mensen sneller een gordel dragen, dit is ook een prikkel
Deze vier principes gingen over de individuen. De volgende drie gaan over hoe mensen op elkaar inwerken met andere mensen(samenleving).
Principe 5: handel kan in ieders belang zijn(handel kan iedereen beter maken):
Door te handelen kunnen personen of landen hetgeen doen waar ze het beste in zijn. Wanneer er gehandeld wordt, kan er een grotere verscheidenheid aan producten en diensten aangeboden worden tegen een lagere prijs.
Amerikanen en Japanners zijn vaak in het nieuws als concurrenten voor de Europese economie.
Omdat ze beide hetzelfde product maken. Airbus en Boeing zijn beide in de markt voor vliegtuigen.
Toyota en citroen beide in de markt voor vliegtuigen. Bij handel tussen Amerika en de EU is nooit een verliezer. Handel tussen twee economieën, kan beide economieën beter maken.
Als voorbeeld families. Als een familie producten wil kopen wil het altijd de beste en goedkoopste hebben(dat willen ze allemaal) zo ontstaat er concurrentie tussen de families. Jouw familie wordt er niet beter van als het zichzelf afsluit van de andere families. Als ze dit wel doen moeten ze zelf eten verbouwen, eigen kleren maken en haar eigen huis maken. Door handel met andere personen kunnen mensen een groot aantal goederen en diensten kopen voor lage prijzen. Dit geld dus precies hetzelfde voor de landen.
Principe 6 : markten zijn vaak een goede manier om economische activiteiten te organiseren:
In de Sovjet-Unie en oost europa tot 1980 was er communisme. Hierdoor was alles in de handen van koning en die bepaalde dus wat er werd geproduceerd. Zij bepaalden wat er werd geproduceerd en diensten werd gedaan, hoeveel er werd gedaan en wie dit produceerde en consumeerde.
Tegenwoordig zijn er alleen nog maar markteconomieën. Market economy (markteconomie) is een economie die middelen toewijst door de gedecentraliseerde besluitvorming van de vele bedrijven en huishoudens als ze op elkaar inwerken op de markten voor goederen en diensten.
De meeste landen proberen tegenwoordig markteconomieën te creëren. In een markteconomie worden beslissingen, gebaseerd op prijzen en eigenbelang, genomen door bedrijven en huishoudens.
Huishoudens bepalen voor welke bedrijven ze willen werken en waar ze hun inkomen aan willen besteden. Bedrijven bepalen wie ze aannemen en wat ze produceren. De econoom Adam Smith ontdekte dat huishoudens en bedrijven die in een markt met elkaar samenwerken, zich gedragen alsof een ‘onzichtbare hand’ hun leidt naar de gewenste marktresultaten. Bij de besluitvorming om iets te kopen of te verkopen door huishoudens of bedrijven, wordt er gekeken naar de prijzen, niet wetende dat ze tevens kijken naar de sociale voordelen en kosten van hun acties. Als resultaat dat de door prijzen geleide afzonderlijke beslissers, in veel gevallen de welvaart van de maatschappij als geheel optimaal houden. Vraag en aanbod. Bij markteconomie wordt de vraag bepaald door vraag en aanbod. Bij het communisme werd de prijs bepaald door de leider van het land.
Principe 7: overheden kunnen de resultaten van de markt soms verbeteren
Waarom hebben we de overheid nodig? Een antwoord is dat de overheid de invinsible hand moet beschermen. Markten werken alleen als eigendomsrechten worden afgedwongen. Een boer gaat geen voedsel verbouwen als die het voedsel verbouwt en het wordt gestolen en hij geeft het ook pas aan het restaurant als hun ervoor betalen. Restauranten geven pas maaltijden als de klant betaald voordat hij weggaat. we zijn allemaal afhankelijk van de door de overheid verstrekte de politie en de rechtbank en om onze rechten af te dwingen over de dingen die we produceren. Hoewel de markten meestal een goede manier gebruiken om economische activiteiten te organiseren, deze regel heeft een aantal uitzondering.
Er zijn twee redenen voor de overheid om in te grijpen in de economie: dat is om efficiency en rechtvaardigheid te bereiken.
De invinsible market leidt de markten door het toekennen van efficiënte middelen maar dit is niet altijd zo. Market failure (marktfalen) ontstaat wanneer de markt er zelfstandig niet in slaagt om de beschikbare,schaarse middelen efficiënt te verdelen.
Mogelijkheden van marktfalen zijn: Externality( externe effecten) en market power (marktmacht). externe effecten zijn niet gecompenseerde, door derden gemaakte kosten of geleden schade als gevolg van een economische activiteit. Dit kan optreden als personen, bedrijven of overheden geen rekening houden met de effecten op de welvaart van betreffende individuen. marktmacht is de mogelijkheid van één persoon (of een groep personen) om de marktprijzen onnodig te beïnvloeden. Prijskartel.
De invinsible hand mislukt ook om ervoor te zorgen dat de economische welvaart rechtvaardig is verdeeld. Een profvoetballer verdient meer dan een profschaker, omdat mensen liever een voetbalwedstrijd zien dan een schaakwedstrijd. De invinsible hand zorgt er niet voor dat iedereen voorzien is van eten,kleding en onderdak. Hierdoor zorgt de overheid dan door de bijstand. de laatste drie principes gaan over de ‘economie’. economische groei is de toename(meestal uitgedrukt in percentage) van de hoeveelheid goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode van tijd. Principe 8 : de levensstandaard van een land hangt af van de mate waarin het land producten en diensten kan produceren.
Gross domestich product per head (gdp): de marktwaarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd in een land ineen bepaalde periode, gedeeld door de bevolking van een land om een cijfer te kunnen geven per hoofd van de bevolking. standard of living(levensstandaard) verwijst naar de hoeveelheid van de goederen en diensten die kunnen worden gekocht door de bevolking van een land. Meestal gemeten door de inflatieaangepast (echte) inkomen per hoofd van de bevolking. Landen met hogere levensstandaard hebben betere zorg en leven langer. Verder kunnen ze ook meer auto’s,tv’s en andere goederen kopen. vrijwel alle variatie in levensstandaard is te wijten aan verschillen in de landen van de productiviteit.
Productivity(productiviteit): de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten van elk uur van een werknemer.
De levenstandaard kan op verschillende manieren berekend worden. Door de persoonlijke inkomens te vergelijken of door de totale marktwaarde van productie in landen te vergelijken. Bijna alle verschillen in levensstandaards zijn uit te leggen in de productiviteitsverschillen van landen. Als er in land A meer wordt geproduceerd per uur dan in land B, dan zal in land A de levensstandaard hoger zijn. De groei van de productiviteit bepaalt de groei van het inkomen. Een samenleving kan de productiviteit verhogen door:
Werknemers goed op te leiden
Te beschikken over hulpmiddelen om de producten en diensten te maken;
Te beschikken over de beste technologie.
Principe 9: Prijzen stijgen als de overheid teveel geld drukt. inflatie is in de economie de stijging van het totale prijsniveau. De meest voorkomende reden van inflatie is de toename van de hoeveelheid geld, als de overheid grote hoeveelheden geld produceert, daalt de waarde van het geld. Hyperinflatie: dat het prijsniveau met heel veel stijgt met 100 of
1000%.
Principe 10: de samenleving staat voor een korte termijnafweging tussen inflatie en werkloosheid
Als de overheid meer geld gaat drukken ontstaat er inflatie, omdat de mensen meer geld hebben om te besteden. Een curve die een verband laat zien tussen inflatie en werkloosheid is de Phillipscurve.
Phillipscurve: laat het verband zien tussen inflatie en werkloosheid.
Dit betekent simpelweg dat, over een periode van een jaar of twee, dat veel economische beleiden de inflatie en de werkloosheid in tegengestelde richtingen duwen.
Het verband tussen inflatie en werkloosheid is alleen tijdelijk. bussinescycle(conjunctuurgolf):schommelingen in de economie, zoals werkgelegenheid en productie. De overheid kan ervoor zorgen dat de inflatie weer minder wordt door bijv de belasting te verhogen, minder geld te drukken en minder geld uitgeven.
Hoofstuk 4: De marktwerking van vraag en aanbod. wanneer er een droogte is in Zuid-Europa, zal de prijs van olijfolie stijgen in de supermarkten in heel
Europa. Verwacht wordt dat de prijs van hotelaccommodaties in Londen en het Zuid-
Oosten aanzienlijk zal stijgen wanneer Londen gastheer van de Olympische Spelen in 2012.
Wanneer er een oorlog uitbreekt in het midden Oosten, zal de prijs van benzine in Europa stijgen en de prijs van een tweedehands Mercedes lager worden. Een slechte harde tarwe oogst leidt tot een stijging van de prijs van de pasta in Italië. Wat hebben deze gebeurtenissen met elkaar gemeen? Ze tonen allemaal de werking van vraag en aanbod.
Vraag en aanbod zijn de twee woorden die economen het meest gebruikten en als goede reden gebruiken. Vraag en aanbod zijn de krachten die ervoor zorgen dat markteconomieën werken. Zij bepalen de hoeveelheid van elke geproduceerde goed en de prijs waarvoor het wordt verkocht. Als u wilt weten hoe een gebeurtenis of beleid de economie zal beïnvloeden, moet u eerst denken welke invloed dit zal hebben op de vraag en aanbod. Dit hoofdstuk introduceert de theorie van vraag en aanbod. Het laat zien hoe de kopers en verkopers zich gedragen en hoe ze omgaan met elkaar. Het laat zien hoe vraag en aanbod de prijzen bepalen in een markteconomie, en de prijzen op hun beurt, wijzen de economie schaarse middelen aan. markten en concurrentie een market(markt) is een groep van kopers en verkopers van een bepaald goed(product) of dienst. de kopers als groep bepalen de vraag naar het product, en de verkopers als groep bepalen het aanbod van het product. Alvorens in te gaan hoe de kopers en verkopers zich gedragen, laten we eerst kijken wat we volledig bedoelen met een 'markt' en de verschillende soorten markten die we zien in de economie.
Concurrerende markten markten kunnen vele vormen aannemen. Soms zijn markten zeer georganiseerd, zoals de markten voor vele agrarische grondstoffen en metalen. In deze markten, ontmoeten kopers en verkopers elkaar op een specifieke tijd en plaats, waar een veilingmeester helpt om de prijzen vast te stellen en hij regelt de verkoop. Meestal zijn markten minder georganiseerd.
Bijvoorbeeld de markt voor ijsjes in een bepaalde stad. Kopers van ijs komen niet samen op een bepaalde tijd. De verkopers van ijs zijn op verschillende locaties en bieden iets andere producten aan(verschillende smaken). Er is dus geen veilingmeester. De verkoper bepaalt de prijs waarvoor hij ijs wil verkopen en de koper bepaalt bij welke winkel hij ijs wil kopen en hoeveel hij wil kopen. De groep kopers en verkopers van ijs vormen samen een markt: de markt voor ijs. Elke koper weet dat verschillende locaties zijn waar hij ijs kan kopen en de verkoper weet dat zijn product vergelijkbaar is met die van andere. Niet een koper en verkoper bepalen de prijs en de hoeveelheid van ijs maar dat doet iedereen die ijs koopt/verkoopt. De markt voor ijs is volledig concurrerend. Alle verkopers proberen om de attentie te krijgen van de kopers.
Competitive market ( concurrerende markt) is een markt waarin er veel kopers en veel verkopers zijn, zodat elk een verwaarloosbaar effect op de marktprijs heeft.
Elke verkoper van ijs heeft een beperkt(heel klein) controle over de marktprijs. Concurrentie: monopolistische en andere volkomen concurrerende markten worden gedefinieerd door twee belangrijke kenmerken: (1) dat de goederen te koop worden aangeboden en allemaal hetzelfde(homogene) zijn en als een gevolg kopers hebben geen voorkeur tussen een verkoper of een andere, en (2) van de kopers en verkopers zijn zo een groot aantal dat geen enkele koper of verkoper invloed kan uitoefenen op de prijs die de markt bepaalt. Als ze akkoord gaan, worden ze naar verluidt prijsnemers(price takers).
In de tarwe markt, bijvoorbeeld, zijn er duizend boeren die tarwe verkopen en miljoenen consumenten die het gebruiken en tarweproducten. Om dat geen enkele koper of verkoper invloed kan uitoefenen op de prijs van tarwe, nemen ze de prijs die wordt gegeven.
Monopoly(monopolie) is een bedrijf dat de enige verkoper van een product is zonder nauwe concurrenten/plaatsvervangers. Dit bedrijf zet dan zelf de prijs.
Microsoft is hiervan een voorbeeld en misschien een waterbedrijf.
Er is dan maar één waterbedrijf in de buurt waarbij je water kan krijgen.
Oligopoly (oligopolie): concurrentie tussen weinig aanbieders – een marktstructuur waarin slechts een aantal aanbieders/verkopers zijn van een soortgelijk of identiek product, zij domineren dus de markt. Vliegtuigmaatschappijen zijn hier een voorbeeld van.
Monopolistically or imperfectly competitive(monopolistische concurrentie): hier zijn veel aanbieders, maar elke aanbieder een iets ander product. Omdat de producten niet helemaal hetzelfde zijn, kunnen de aanbieders zelf de prijs voor hun product bepalen.
Een voorbeeld is de markt voor tijdschriften.
Demand(vraag)
we beginnen met het gedrag van de kopers. We houden ijs als voorbeeld.
De vraagcurve/lijn: De relatie tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. the quantity demanded( gevraagde hoeveelheid) is het bedrag van een goed dat kopers bereidt zijn en in staat zijn om te kopen. Veel dingen bepalen de gevraagde hoeveelheid.
Maar de belangrijkste is de prijs. Als de prijs minder wordt ga je meer kopen.
We zeggen dat de gevraagde hoeveelheid negatief is gerelateerd aan de prijs.
Dit geldt voor veel bijna alle producten dus daarom noemen we het de law of demand
Law of demand (de wet van de vraag): de bewering dat, als andere dingen gelijk blijven, de gevraagde hoeveelheid van een goed valt,wanneer de prijs van het goed stijgt.
Natuurlijk ook andersom. Zie blz 71 zo een tabel heet demand schedule.
Demand schedule(vraagtabel) is een tabel die de relatie tussen prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid weergeeft. Laat zien hoeveel ze kopen bij een bepaalde prijs.
Demand curve(vraaglijn) is een grafiek die de relatie tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid weergeeft(blz 71). Op de verticale as staat de prijs en op de horizontale as staat de gevraagde hoeveelheid.
Vraag van de markt versus de individuele vraag.
De grafiek op blz 71 laat de individuele vraag zien van een persoon dus. De marktvraag is de vraag van alle individuen bij elkaar. De marktvraag (blz 72) laat zien hoe de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs van het product veranderd. Andere factoren om de vraag te bepalen zijn: de smaak en het inkomen.
Verschuivingen langs de vraagcurve.
Een belangrijk onderscheid wat moet worden gemaakt is die van een verschuiving van de vraaglijn en die van een verschuiving langs de vraaglijn.
Een verschuiving van de vraaglijn is wordt veroorzaakt door een factor die van invloed is op de vraag anders dan een verandering in de prijs.
De factoren die van invloed zijn op de vraag worden hieronder beschreven. Als een van deze factoren verandert dan zal het bedrag dat de consumenten willen betalen veranderen, dan zullen ze het product ongeacht de prijs kopen. De verschuiving op de vraaglijn wordt aangeduid als een toe- of afname in de vraag. Een verschuiving langs de vraaglijn treedt op wanneer er een verandering in de prijs is.
Dit kan voorkomen als gevolg van een verandering in de leveringsvoorwaarden.
De factoren die invloed hebben op de vraag worden constant gehouden.
Een verandering in prijs leidt tot een beweging langs de vraagcurve en wordt aangeduid als een verandering in de gevraagde hoeveelheid.
Verschuivingen van de vraagcurve:
Als er een wijziging optreedt van de gevraagde hoeveelheid bij een gegeven prijs, dan vindt er een verschuiving op de vraaglijn plaatst. Voorbeeld: als ziekenhuizen/artsen zeggen dat mensen die regelmatig ijs eten lang leven, gezonder leven. Zal de vraag naar ijs toenemen maar blijft de prijs gelijk. Blz 73 grafiek: Increase in demand(toename van de vraag) en decrease in demand (afname van de vraag). Naar rechts is het een toename en naar links is het een afname.
ZIE FIGUUR 4.4 BLZ 75.
Er zijn veel variabelen die de vraagcurve kan verschuiven. Hier zijn de belangrijkste:
- Het inkomen: Als mensen minder inkomen hebben hebben ze ook minder te besteden dus neemt de vraag af. Als de vraag naar een product minder wordt, als het inkomen minder wordt, dan noemen we dat een normal good(normaal/gewoon goed).
Een normaal goed: een goed waarvoor, als alle andere dingen gelijk blijven, een stijging van het inkomen leidt tot een toename van de vraag (en andersom).
Als de vraag naar een goed stijgt als het inkomen minder wordt, noemen we dat een inferior good
(ondergeschikt, minder goed): een goed waarvoor een verhoging van de prijs van een ander goed leidt tot een toename van de vraag voor de andere aanbieder.
Bijvoorbeeld auto’s worden duurder dan gaan meer mensen met de bus.
Dan neemt de vraag naar de bus toe.
- Prijzen van andere goederen: veronderstel dat de prijs van ijslolly’s daalt. The law of demand zegt dat mensen dan meer ijslolly’s gaan kopen. Op dezelfde tijd, zullen mensen waarschijnlijk minder ijs kopen. omdat ijs en ijs lollies beide bevroren zijn, zoete snoep, voldoen zij aan dezelfde verlangens.
Als bij een verlaging van de prijs van het ene goed, de vraag naar het andere goed afneemt noemen we dat substitutes (submentair goed).
Substitutes: twee goederen waarvoor een verhoging van de prijs van een goed leidt tot een toename van de vraag voor de andere. Als voorbeeld biefstuk en wienerschnitzel.
Bioscoopkaartjes en dvd’s. Twee goederen die tot elkaar behoren.
Complements(complementaire goederen): twee goederen waarvoor een verhoging van de prijs van een goed leidt tot een afname van de vraag naar het andere goed
Bijvoorbeeld benzine en auto’s en computers en software. Patatje mayonaise.
-Smaken: een ander voor de hand liggende factoren zijn smaken en mode. Als mensen ijs lekker vinden, kopen mensen meer ijs. Economen proberen erachter te komen waar mensen gevoelig voor zijn. Door dit te weten, kunnen de economen voorspellen/weten wat er gebeurt als een smaak verandert. -Verwachtingen: Mensen hun verwachtingen over de toekomst hebben misschien effect op de vraag voor een goed of service diezelfde dag. Als mensen weten dat ze de volgende maand meer inkomen krijgen, gaan ze nu misschien meer ijs kopen. Als ze weten dat de prijs van ijs gaat stijgen, kopen ze die dag eerder nog een ijsje.
-De omvang en structuur van de populatie: Een hoge populatie betekent een hogere vraag voor alle goederen en diensten. Ook de populatie beïnvloedt de vraag.
Veel landen hebben een oude populatie en dit leidt tot een verandering in de vraag.
Door de oude populatie neemt de vraag naar rusthuizen, verzekeringen die geschikt zijn voor ouderen en kleine auto’s toe. Supply (aanbod) nog steeds focussen we ons op de markt voor ijs.
De aanbodlijn: De relatie tussen prijs en de aangeboden hoeveelheid.
De aangeboden hoeveelheid: het bedrag van een goed dat verkopers bereid zijn en in staat zijn om hun product voor te verkopen.
Er zijn vele aanbieders van het ijs, maar opnieuw prijs speelt een bijzondere rol in onze analyse. Wanneer de prijs van consumptie-ijs hoog is, en de verkoop van ijs winstgevend is, en zo de verkopers bereid zijn om meer te leveren. Verkopers van consumptie-ijs meer uren werken, kopen meer ijs machines en maken gebruik van extra werknemers met het oog op voorziening van de markt stijgen. . Daarentegen, wanneer de prijs van ijs laag is, het bedrijf minder winstgevend, en zo zijn de verkopers bereid zijn om minder ijs te produceren.
Bij een lage prijs kiezen sommige er zelfs voor om de deuren te sluiten en zo wordt het aanbod niks. omdat de aangeboden hoeveelheid stijgt als de prijs stijgt en daalt als de prijs daalt, zeggen we dat de aangeboden hoeveelheid stijgt als de prijs stijgt en daalt als de prijs daalt, zeggen we dat de aangeboden hoeveelheid positief is gerelateerd aan de prijs van het goed. Dit heet dus ook de law of supply(wet van de aanbod): de bewering dat, als andere dingen gelijk blijven, de aangeboden hoeveelheid van een goed stijgt wanneer de prijs van het goed stijgt.
Supply schedule (aanbodtabel): een tabel wat de relatie laat zien tussen de prijs van een goed en de aangeboden hoeveelheid van een goed.(blz 77 figuur 4,5)
Supply curve (aanbodgrafiek): een grafiek wat de relatie weergeeft tussen de prijs van een goed en de aangeboden hoeveelheid. Prijs is verticaal.Aangeboden hoeveelheid Horizontaal
Marktaanbod versus individuele aanbod
Individueel aanbod is van één aanbieder en marktaanbod zijn alle aanbieders bij elkaar.
Tabel 4.6 blz 78. De marktaanbodlijn laat zien hoe de totale aangeboden hoeveelheid varieert met de prijs van die goederen. verschuivingen van de vraaglijn en langs de vraaglijn. een verschuiving van de aanbodcurve(a shift in the supply curve) wordt veroorzaakt door een factor die van invloed is op de aangeboden hoeveelheid een andere dan een wijziging in de prijs.
Een verschuiving langs de aanbodcurve wordt aangeduid als een toename of afname van het aanbod. Een verschuiving langs de vraaglijn treedt op wanneer er een verandering in de prijs is. een verandering in prijs leidt tot een beweging langs de aanbodcurve en wordt aangeduid als een verandering in de aangeboden hoeveelheid.
Verschuivingen in de aanbodlijn
De aanbodlijn geeft aan hoeveel ijs verkopers willen maken om te verkopen voor een bepaalde prijs.
Als er goedkoper kan worden geproduceerd gaat de aanbodlijn naar rechts. increase in supply(toename van aanbod) en decrease in supply (afname van aanbod) increase is naar rechts, decrease is naar links.
Er zijn veel variabelen die ervoor kan zorgen dat de aanbodlijn verschuift. Hier zijn een aantal belangrijken: - prijzen van goederen voor het product: om ijs te kunnen verkopen heb je verschillende producten nodig: suiker, ijs, machines en een gebouw. Als een van deze prijzen omhoog gaat, gaat de prijs van ijs ook omhoog. Soms stoppen mensen dan zelfs met het produceren van ijs.
Als de prijzen van die goederen omlaag gaat. Wordt het goedkoper en gunstiger om ijs te produceren. De prijs van het goed is negatief gerelativeerd aan de prijs van de inputgoederen(ingredienten). - Technologie: de technologie voor het draaien van de inputs in ijs is nog een andere factor van het aanbod. Door ontwikkelingen in de technologie neemt de productiviteit toe. Bij ijs is het bijvoorbeeld de machine.
- Verwachtingen: De aanbieders kijken ook naar de verwachtingen in de toekomst. Als zij verwachten dat prijs van suiker omhoog gaat morgen dan kopen ze er nu bijvoorbeeld heel veel van in.
Ook bijvoorbeeld met warm weer dan houden ze daar ook rekening mee door meer ijs te maken.
- Het aantal verkopers: Marktaanbod wordt bepaald door het aantal aanbieders in de markt.
-Natuurlijke/sociale factoren: Natuurrampen,overstromingen en sociale verwachtingen.
Deze kunnen invloed hebben op de prijs van het product of invloed hebben op de prijs van de input- goederen. TABEL 4.2
Vraag en aanbod samen: evenwicht(stoestand): Het punt waar vraag en aanbod samenkomen. Economen noemen vraag en aanbod marktkrachten(market forces). Waar ze elkaar tegenkomen is de prijs die meestal wordt gehanteerd
Je kan aanbod- en vraagoverschot hebben.
Equilibrium(evenwichtspunt): Situatie waarin de aangeboden hoeveelheid en de gevraagde hoeveelheid aan elkaar worden gesteld, er komt dan een prijs tot stand.
Equilibrium price(evenwichtsprijs): de prijs die eruit komt als je de aangeboden hoeveelheid en de gevraagde hoeveelheid aan elkaar stelt. Market clearing price ook wel genoemd.
Equilibrium quantity ( evenwichtshoeveelheid): is de hoeveelheid die er uitkomt als je de aangeboden hoeveelheid en gevraagde hoeveelheid aan elkaar stelt. Zie figuur 4,8 blz 81
Surplus: een situatie waarin de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid, aanbodsoverschot. Ook wel excess supply.
Shortage: een situatie waarin de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid. vraagoverschot. ZIE FIGUUR 4.9 BLZ 82. Ook wel excess demand. law of supply and demand: de bewering dat de prijs van een goed zich dient aan te passen aan de geleverde hoeveelheid en de gevraagde hoeveelheid naar dat goed tot het in balans is.
3 stappen om de veranderingen in de evenwichtsstand te analyseren:
Wanneer een bepaalde gebeurtenis een verschuiving veroorzaakt van een van de lijnen, dan verandert de equilibrium(evenwichtsstand). Deze verandering noemen we comparative statics.
Omdat je deze twee lijnen met elkaar vergelijkt. De drie stoppen om te analyseren:
1) We beslissen of de gebeurtenis de aanbodlijn, vraaglijn of soms beide lijnen laat verschuiven.
2) We bekijken of de of de lijn/curve naar links of rechts verschuift.
3) We gebruiken het vraag en aanboddiagram om de eerste te vergelijkingen en de nieuwe evenwichtsstand te bepalen.
Voorbeeld: een verandering in de vraag. veronderstel dat het zomer is en het erg warm is. Hoe zal dit invloed hebben op de markt voor ijs? om deze vraag te beantwoorden, laten we onze drie stappen volgen:
1) Het warme weer heeft invloed op de vraaglijn door het veranderen van de smaak van de mensen in ijs. Dat wil zeggen, het weer verandert de hoeveelheid consumptie-ijs, omdat mensen nu ijs willen kopen tegen elke gegeven prijs.
2) Door het warme weer willen mensen meer ijs eten, de vraaglijn verschuift naar rechts. een voorbeeld hiervan staat op blz 84 figuur 4.10.
3) zoals figuur 4,10 laat zien, het tekort stimuleert de aanbieders om meer ijs te gaan produceren.
De extra productie zorgt voor extra kosten en daardoor is er een hogere prijs nodig om dit te compenseren. De equilibrium price gaat van 2,00 naar 2,50 en de equillium quantity van 7 naar 10.
Het warme weer zorgt ervoor dat de prijs en de hoeveelheid stijgt. Verschuivingen van de lijnen ten opzichte van langs de lijn
In dit voorbeeld veranderde de gevraagde hoeveelheid wel maar de vraag niet. daarom verschuift de aanbodlijn niet. Als de prijs stijgt stijgt de gevraagde hoeveelheid ook dat komt door het warme weer.
Een verandering van de vraaglijn word een verandering in de vraag genoemd en een verandering van de aanbodlijn noemen we een verandering in de aanbod.
Een verandering langs de vraaglijn noemen we verandering in de vraaghoeveelheid.
Een verandering langs de aanbodlijn noemen we verandering in de aanbodhoeveelheid.
Voorbeeld: een verandering in de aanbod.
Veronderstel, dat tijdens een andere zomer, dat een orkaan een gedeelte van Zuid-Amerika heeft verwoest waar suiker wordt verbouwd en hierdoor wordt de wereldprijs(World price) voor suiker hoger. Hoe heeft dit invloed op de markt voor ijs? Weer die drie stappen: wereldprijs: De prijs voor een goed dat heerst op de markt.
1) De hogere prijs van suiker, heeft invloed op het ijs, daardoor verschuift de aanbodlijn.
Door het stijgen van de kosten voor de productie, het vermindert de hoeveelheid ijs wat de ondernemingen produceren en verkopen tegen elke prijs. De vraaglijn verandert niet, omdat de hogere kosten van de productie niet direct doorwerken op de huishoudens.
2) De aanbodlijn schuift naar links, het totale bedrag dat bedrijven bereid en in staat om te verkopen is verminderd. Zie figuur 4.11. Hierdoor ontstaat shortage(tekort) in de markt.
3) De shortage. Equilibrium price gaan van 2.00 naar 2,50 en de equillibrium quantity gaat van 7 naar
4. Het gaat dus minder goed met de ijsverkoop.
Voorbeeld: Een verandering in aanbod en vraag nu veronderstellen we dat het warm is in de zomer en dat er een orkaan was. We volgen weer de drie stappen:
1) we stellen vast dat beide lijnen nu moeten veranderen. Door het warme weer verschuift de vraaglijn. Op hetzelfde moment was er die orkaan die ervoor zorgt dat prijs van suiker omhoog gaat, het zorgt er ook voor dat de aanbodlijn verschuift.
2) ze schuiven in dezelfde richting als net. De aanbodlijn naar links en de vraaglijn naar rechts.
3) zie figuur 4.12 op blz 78 voor nog een voorbeeld zie het boek.
Hoofdstuk 5: Het meten van een land/naties inkomen.
Als je de universiteit hebt afgerondt ga je kijken voor een voltijdbaan, uw ervaring zal, voor een groot deel, worden bepaald door heersende economische omstandigheden.
In sommige jaren, bedrijven in de economie proberen hun productie van goederen en diensten uit te breiden,hierdoor stijgt de werkgelegenheid, en de banen zijn relatief gemakkelijk te vinden. In andere jaren, bezuinigen/vermindert de productie van een bedrijf; hierdoor daalt de werkgelegenheid, en een goede baan vinden kost meer tijd(is nu moeilijker). Geen verrassing, een academicus zou zich eerder aanbieden op de arbeidsmarkt in een jaar van economische expansie in plaats van in een jaar van economische krimp. Omdat de toestand van de economie in zijn geheel ons allemaal diep raakt, zijn veranderingen in de economische omstandigheden breed uitgemeten door de media. Inderdaad, Het is moeilijk om een krant in te zien zonder het zien van een aantal nieuw gemelde statistieken over de economie. De statistiek kan het totale inkomen van iedereen in de economie meten genoemd het bruto binnenlands product
(bbp,gdp)(zie hoofdstuk 7 is beter), de snelheid waarmee de gemiddelde prijzen stijgen(inflatie), het percentage van de beroepsbevolking wat geen werk heeft (werkloosheid), de totale uitgaven in winkels (detailhandel), of de onevenwichtigheid van de handel tussen de binnenlandse economie en de rest van de wereld (het tekort op de handelsbalans). Al deze statistieken zijn de macro-economie. In plaats van ons te vertellen over een bepaald huishouden of bedrijf, vertellen ze ons wat over de hele economie. Als je terugkijkt naar hoofdstuk 2, zie je dat de economie bestaat uit 2 takken/branches micro-economie en macro economie. Micro-economie is de studie over hoe individuele huishoudens en bedrijf beslissingen maken en over hoe ze op elkaar inwerken op de markt. Marcro-economie is de studie van de gehele economie.
Het doel van de macro-economie is om economische veranderingen te verklaren die invloed hebben op veel huishoudens, bedrijven en markten tegelijk. Marco-economie heeft uiteenlopende vragen:Waarom is het gemiddelde inkomen in sommige landen hoog terwijl het in andere land laag is? Waarom stijgen prijzen snel in sommige perioden terwijl ze stabieler zijn in andere periodes? Waarom breidt de productie en werkgelegenheid zich in sommige jaren uit en daalt in andere? Wat, als er iets is, kan de overheid doen om de snelle groei van inkomens te bevorderen, lage inflatie en stabiele werkgelegenheid? Deze vragen behoren allemaal tot macro-economie, omdat het om de hele economie gaat.
Omdat de economie gewoon een verzameling van veel huishoudens en bedrijven is, actief in vele markten. Zijn macro-economie en micro-economie aan elkaar gekoppeld.
De basisgereedschappen van vraag en aanbod, bijvoorbeeld, staan centraal voor zowel macroeconomische analyses als voor micro-economische analyses. Maar het bestuderen van de economie in zijn geheel roept een aantal nieuwe en intrigerende uitdagingen.
Dit hoofstuk gaat over bruto binnenlands product(bbp,gdp), wat het totale inkomen van een land is. BBP is de meest nauwlettend gadegeslagen economische statistiek, omdat men denkt dat het de beste single maat is om de economische samenleving te bereken.
De economie van inkomsten en uitgaven.
Als je wilt beoordelen hoe iemand het economisch doet, zul je waarschijnlijk eerst kijken van zijn of haar inkomen. Een persoon met een hoog inkomen kan zich gemakkelijker levensbenodigdheden en luxegoederen veroorloven. Het is geen verrassing dat mensen met een hoog inkomen een hoge levensstandaard genieten – een beter huis, gezondheidszorg, auto’s meer vakanties enzo. dezelfde logica geldt voor de totale economie van een land.
Als we willen bedoelen of de economie van een land het goed of slecht doet, is het natuurlijk om te kijken van het totale inkomen wat iedereen in het land verdiend. Het bbp,gdp.
BBP betekent twee dingen: als eerste het totale inkomen van iedereen in een economie en de totale uitgaven/productie van de economische uitvoer van goederen en diensten.
Voor de reden van het bbp kan de truc van het meten van zowel de totale inkomsten als van de totale uitgaven is dat deze twee dingen werkelijk zijn hetzelfde. Voor een economie als geheel, moeten de inkomsten en de uitgaven gelijk zijn.
Waarom is dit waar? Een economisch inkomen is hetzelfde als de uitgaven, omdat elke transactie twee partijen, een koper en verkoper. Veronderstel, bijvoorbeeld, stel je voor dat Victoria David
100 euro betaald om haar gazon te maaien. In dit geval, is David de verkoper van een dienst, en
Victor is een koper. David krijgt 100 euro en Victoria geeft 100 euro uit.
Dus, de transactie draagt bij aan het inkomen van de economie en haar uitgaven.GDP,of gemeten als Toal inkomen of de totale uitgaven, stijgt met 100 euro.
Een andere manier om de gelijkheid van inkomsten en uitgaven te zien is d.m.v een circular-flow diagram(kringloopdiagram) in figuur 5.1. Je herinnert je misschien dat dit model beschrijft alle transacties tussen huishoudens en bedrijven in een simpele economie.
De uitgavenstroom voor de markt van diensten en goederen. De bedrijven gebruiken het geld om het salaris van de werknemers, landeigenaren te betalen en bedrijfseigenaren profiteren: Deze inkomsten komen door de markten voor de productiefactoren. In deze economie, geldstromen van huishoudens aan bedrijven en dan terug naar de huishoudens.
We kunnen het BBP bepalen door alle inkomsten of uitgaven. KANO.
De economie is in het echt ingewikkelder dan hier beschreven. Huishoudens geven niet al hun geld, want ze sparen en moeten ook belasting betalen. Goederen worden ook gekocht door bedrijven(investeringen) en door de overheid. Sommige worden ook gekocht door personen uit het buitenland. Inkomsten en uitgaven zijn altijd gelijk.
De meting van het bruto binnenlands product
Bruto binnenlands product (BBP) is de marktwaarde van alle finale/eind goederen en diensten geproduceerd in een land in een bepaalde periode.
Is een marktwaarde
Je hebt misschien wel eens gehoord van het gezegde, ‘je kunt geen appels en peren met elkaar vergelijken’. BBP is dat ook. BBP voegt veel verschillende soorten producten samen in een enkele maatstaf voor de waarde van de economische activiteit. Om dit te doen, gebruiken ze marktprijzen. Om de marktprijzen te bepalen,meten ze de hoeveelheid mensen die bereid zijn te betalen voor verschillende goederen, weerspiegelen ze de waarde van deze goederen. Als de prijs van een appel itwee keer de prijs van een sinaasappel is, dan draagt een appel twee keer zoveel bij aan het BBP als een sinaasappel. van alle
BBP lijkt er uitgebreid te worden. Het bestaat uit alle items/artikelen geproduceerd in een economie en verkocht op legale markten. Het BBP bestaat uit alle diensten en producten van appels tot auto’s. Het BBP omvat ook de marktwaarde van de dienstverlening thuis en de voorraad hiervan. Dit is makkelijk te berekenen. de huur is gelijk aan zowel de inkomsten van de huurder en de uitgaven van de verhuurder. Veel mensen hebben hun huis gekocht en betalen dus geen rente.
De overheid omvat de koopwoningen van het bbp per schatten van de huurwaarde. Dat wil zeggen, het BBP is gebaseerd op de veronderstelling dat de eigenaar, in feite, het verhuurt aan zichzelf betaalt, zodat de huur is inbegrepen, zowel in deze uitgaven als inkomsten. Er zijn sommige producten waarvan het moeilijk is om ze te meten. Zoals illegale drugs en het zwarte circuit. Groenten die je koopt in de supermarkt behoren tot het BBP, wat je in je achtertuin maakt behoort niet tot het BBP.
Dit lijdt tot tegenstrijdige resultaten. De waarde van het werk in huis door man en vrouw behoort ook niet tot het GDP en wat de kinderen doen bij oma en opa ook niet(bijv auto wassen).
Bijvoorbeeld, Eva betaalt didi om haar gazon te maaien, dan is het del van het GDP. Als ze trouwen, verandert de situatie. Dan maait hij het gazon nog wel, maar wordt hij er niet meer betaald en is het geen deel van het BBP.
Finale/eind
Als een papierbedrijf, papier verkoopt aan een wenskaartenbedrijf, dan wordt het papier een intermediate good (tussengoed), en de kaart is een final good (eindproduct).
Het BBP bestaat alleen uit eindproducten. De reden hiervoor is, omdat het bedrag van de tussengoederen al in de eindproducten is inbegrepen. het toevoegen van de marktwaarde van het papier naar de marktwaarde van de kaart zou dubbeltelling worden. Dat wil zeggen, zou het (ten onrechte) twee keer meegeteld worden.
Een belangrijke uitzondering op dit principe ontstaat wanneer een tussengoed wordt geproduceerd en, in plaats van gebruikt, wordt toegevoegd aan de inventaris van een bedrijf van goederen om te worden gebruikt of verkocht op een later tijdstip. In dit geval is het tussengoed genomen om het 'eindproduct' worden voor het moment, en de waarde ervan als inventaris geïnvesteerd wordt toegevoegd aan het BBP. Wanneer de inventaris van het tussengoed later wordt gebruikt of verkocht, het bedrijf inventaris investering negatief is, en het
BBP voor de latere periode wordt verminderd. goederen en diensten
BBP bestaat uit tastbare goederen(eten, kleren,auto’s) en diensten (haarknippen, huis schoonmaken, naar de dokter). Als je (legaal) een album download van je favoriete band, dan koop je een goed, en de aankoopprijs is deel van het BBP. Als je betaalt om een concert te horen van dezelfde bank, dan koop je voor een dienst, en de prijs van het kaartje maakt ook deel uit van het
BBP.
Geproduceerd
GDP omvat goederen en diensten die op dit moment worden geproduceerd. het bevat geen transacties vervaardigde zaken in het verleden. Als aston martin een nieuwe auto produceert en verkoopt, de waarde van de auto wordt meegenomen in het BBP van het land waarin Aston martin opereert. Als een persoon een gebruikte auto verkoopt aan een andere persoon, de waarde van deze gebruikte auto behoort niet tot het BBP.
In een land
BBP meet de waarde van de productie binnen de geografische grenzen van een land.
Als een Australische burger tijdelijk in Amerika werkt, zijn productie is deel van Amerikaanse BBP.
Als een Amerikaanse burger een bedrijf heeft in Bulgarije, de productie van zijn bedrijf behoort niet tot het Amerikaanse BBP (het behoort tot het Bulgaarse BBP).
In een bepaalde periode
BBP meet de waarde van de productie die plaatsvindt binnen een bepaalde periode.
Dat is meestal een jaar of een kwartaal(3maanden). BBP meet de economie stroom van inkomsten en uitgaven over die periode. toen de regering het BBP voor een kwart rapporteert, presenteert meestal het BBP'op jaarbasis'. Dit betekent dat het cijfer gerapporteerd voor driemaandelijkse BBP is het bedrag van de inkomsten en uitgaven tijdens het kwartaal vermenigvuldigd met 4. Dit doet de overheid om het makkelijker te maken. Bovendien, als de overheid driemaandelijkse BBP rapporten maakt, presenteert deze de gegevens nadat ze zijn gewijzigd door een statistische procedure genaamd seizoencorrectie(seasonal adjustment). Dit laat zien dat er tijdens sommige periodes meer wordt verkocht dan tijdens andere. nog andere betekenissen.
Gross national product GNP (bruto nationaal product BNP) is het totale inkomen verdiend door permanente bewoners van een land (de zogenaamde onderdanen), alleen in het land zelf dus. Net national product NNP (netto nationaal product) is het totale inkomen van inwoners van een land (BNP) minus verliezen door afschrijvingen. Afschrijving is waardevermindering van duurzame productiegoederen. Afschrijving is de slijtage op voorraad van de economie van apparatuur en structuren, zoals roestende vrachtauto's en veroudere computers.
National income (nationaal inkomen) is het totale inkomen van inwoners in een land door de productie van goederen en diensten.
Personal income ( persoonlijk inkomen) is het inkomen dat huishoudens en noncorporatieve bedrijven ontvangen
Disposable personal income (Besteedbaar persoonlijk inkomen) is het inkomen dat huishoudens en non-corporatieve hebben na voldoening van al hun verplichting aan de overheid(zoals belasting)
De componenten van het GDP
GDP= Y, CONSUPMTIE = C, INVESTMENT=I, GOVERNMENT PURCHASES= G, NETTO EXPORT=NX
(export-import).
Y=C+I+G+NX
Consumptie
consumptie is bestedingen door huishoudens aan goederen en diensten, met uitzondering van de aankopen van nieuwe woningen.
Durable good (duurzame goederen) zoals auto’s, wasmachines en koelkasten.
Ze heten zo, omdat ze langer dan een jaar meegaan non-durable good (niet-duurzame goederen) zoals eten en kleren. diensten omvatten zoals immateriële zaken als kapsels en medische zorg.
Opleidingsgeld behoort ook tot consumptie of diensten.
Investeringen
investeringen is de aanschaf van goederen die gebruikt zullen worden om in de toekomst meer goederen en diensten te produceren, hierbij behoren ook de aankopen van woningen, omdat je hier lang in wilt leven. Het is de som van de aankopen van kapitaalgoederen, voorraden en structuren. Structuren zoals wegen.
Als aston martin een auto produceert en er een medewerker in laat rijden, behoort dat tot de inventaris. voorraden worden deze wijze behandeld, omdat een van de doelen van het BBP is het meten van de waarde van de productie van de economie, en goederentoegevoegd aan de inventaris zijn deel van de productie die periode.
Overheidsuitgaven
Overheidsuitgaven onder meer besteed aan goederen en diensten door lokale en nationale overheden. Het omvat het salaris van de werknemers bij de overheid en het geld wat ze uitgeven aan openbare werkzaamheden(wegen aanleggen bijv).
Als de overheid salaris betaalt behoort dat to de overheidsuitgaven. Maar wat gebeurt er als de overheid betaalt aan een oudere? Dat noemen we een overschrijving/overdrachtsuitgaven
(transfer payment) is een betaling waarvoor geen goed of dienst wordt uitgewisseld.Omdat het
BBP bedoeld is om inkomsten en uitgaven meten op, de productie van goederen en diensten, zijn overschrijvingen/overdrachtsuitgaven niet geteld als deel van overheidsaankopen.
Netto export uitgaven voor eigen land geproduceerde goederen gekocht door buitenlanders (export) minus de uitgaven aan buitenlandse goederen door binnenlandse ingezetenen (import).
De 'netto' in de netto export verwijst naar het feit dat de waarde van de invoer worden afgetrokken van de waarde van de uitvoer Dat een Brits huishouden koopt een auto van 30.000 Volvo, de Zweedse autofabrikant. Die transactie neemt het verbruik in het Verenigd
Koninkrijk door30000 omdat de auto aankopen zijn deel van de consumentenuitgaven in het
Verenigd Koninkrijk. Het vermindert ook de netto-uitvoer met 30000 want de auto is een import (let op het vertegenwoordigt een export voor sweden)
Reëel versus nominaal BBP
BBP meet de totale uitgaven voor goederen en diensten in alle markten in de economie. als de totale uitgaven stijgt van het ene jaar naar het volgende jaar, moet een van twee dingen waar zijn (of een combinatie van beide).
(1) De economie produceert een grote uitvoer van goederen en diensten of
(2) goederen en diensten zijn voor hogere prijzen verkocht. ze willen een maat voor de totale hoeveelheid goederen en diensten van de economie het produceren wordt niet beïnvloed door veranderingen in de prijzen van die goederen en diensten.
Zie figuur 5.2 en tabel 5.2
Nominal GDP: de productie van goederen en diensten gewaardeerd tegen lopende prijzen.
Real GDP: de productie van goederen en diensten gewaardeerd tegen constante prijzen. hierbij moet je een base year(basisjaar) bepalen. Bij Real GDP gaat het om het aantal verkochte producten. De BBP deflator
GDP deflator (BBP deflator): een maat voor het prijsniveau berekend als de verhouding van het nominale BBP aan reële bbp maal 100.
BBP deflator: (Nominaal BBP/ reële BBP) x 100
Doordat de reële bbp en het nominale bbp gelijk zijn in het basisjaar is de uitkomst 100.
BBP deflator: betekent het huidige niveau van de prijzen ten opzichte van het niveau van de prijzen in het basisjaar. Voorbeelden staan op blz 107
Als eerste voorbeeld: stel je voor dat hoeveelheid geproduceerde producten toeneemt en de prijs ook, dan stijgen ze allebei. als tweede voorbeeld: stel je voor dat prijzen stijgen maar dat de hoeveelheid geproduceerde producten gelijk blijft. In dit geval stijgt het National GDP en blijft het Nominal GDP gelijkt. hierdoor stijgt de GDP deflator.
In voorbeeld tabel 5.2 stijgt het prijsniveau met 71 cent(van 100 naar 171).
De BBP deflator is een betekenis wat economen gebruiken om het gemiddelde niveau van de prijzen in de economie te controleren.
BBP en economisch welzijn
BBP meet zowel de economie de totale inkomsten en de economie de totale uitgaven voor goederen en diensten. Het BBP per persoon vertelt ons de inkomsten en uitgaven van een gemiddelde persoon in de economie. Het BBP per persoon vertelt ons wat over het economisch welzijn(weinig). Een hoog BBP zorgt ervoor dat we een goed leven kunnen leiden.GDP betekent niet de gezondheid van onze kinderen, maar huishoudens met een hoog BBP kunnen wel betere zorg krijgen. Hetzelfde geldt voor onderwijs.
BBP is geen perfecte maatstaf voor economisch welzijn.
Vrijwilligers werk zorgt ook voor economisch welzijn.
Hoofdstuk 6:het meten van de kosten van het levensonderhoud
Inflatie is de term die wordt gebruikt om een situatie in de economie te beschrijven,waarin het algemeen prijspeil stijg.
De inflatie is de procentuele verandering van het prijspeil ten opzichte van de vorige periode. consumentenprijsindexcijfer(cpi): een maat(staf) voor de totale prijzen van de goederen en diensten gekocht door de gemiddelde/doorsnee consument.
Hoe het consumentenprijsindexcijfer wordt berekend. hoeveel inkomen je nodig hebt om aan je in je basisbehoeften te kunnen voorzien. het inflatiecijfer/percentage wordt als volgt gecalculeerd: inflatiepercentage in jaar 2: CPI in jaar 2 – CPI in jaar 1 / CPI in jaar 1 X 100% zie pag 117/118. Voorbeeld tabel 6.1
De berekening van de ConsumentenPrijsIndex en de inflatie: Ander voorbeeld
Basisjaar is 2002. prijs van goederen/levensmiddelen in 2002 kosten € 1.200.
Diezelfde levensmiddelen kosten in 2010 € 1.436.
CPI = (€ 1.436 / € 1.200) 100 = 119,7
De prijzen stegen met 19,7 procent tussen 2002 en 2010. producentenprijsindexcijfer: een maat voor de verandering in de prijzen van goederen en diensten gekocht door bedrijven.
Problemen bij het meten van het CPI.
1) De prijzen stijgen niet regelmatig en sommige goeden stijgen en andere weer niet
2) er komen ook nieuwe producten op de markt.
3) dat de kwaliteit van het product ongemeten blijft.
Verschillen tussen prijsindexcijfer en de GDP deflator.
1) de GDP deflator geeft de prijs van alle goederen en diensten geproduceerd in eigen land, terwijl het prijsindexcijfer de prijs geeft van alle goederen gekocht door consumenten.
2) de tweede en subtiele verschil tussen de bbp-deflator en de index van de consumptieprijzen betreft hoe enkele, verschillende prijzen worden gewogen op de opbrengst van het algehele niveau van de prijzen. Voorbeelden blz 124. geld gegevens/cijfers uit verschillende tijden
Zie voorbeeld blz 126. bedrag/getal in ponden van vandaag = bedrag in jaar T pond X prijsniveau vandaag / prijsniveau in jaar T. salaris in 2009 ponden = salaris in jaar T ponden X prijsniveau in 2012/ prijsniveau in jaar T. zie het voorbeeld op blz 126. indexing(indexation) : de automatische correctie van een geldbedrag voor de gevolgen van inflatie door wet of overeenkomst/contract.
Bijvoorbeeld, veel lange-termijn contracten tussen bedrijven en de vakbonden onder meer gedeeltelijke of volledige indexering van de lonen aan de consumptieprijzen index (zorgen dat ze genoeg loon hebben om aan de basisbehoeften te kunnen voldoen dus door loonstijgingen enzo). reeël en nominale interestpercentages. nominaal interestpercentage: de rente(percentage) zoals gewoonlijk weergegeven zonder een correctie voor de gevolgen van de inflatie. reeël interestpercentage: de rente(percentage) gecorrigeerd voor de gevolgen van de inflatie. reeël intrestpercentage = nominaal interestpercentage – inflatiepercentage.
Je leent €1000 voor een jaar.
Nominale rente(percentage) was 15%.
Gedurende het jaar was de inflatie 10%.
Reële rente = nominale rente - inflatie
= 15% - 10% = 5% blz 128. als je geld op je bankrekening zet met 10% rente over 1000 euro na 1 jaar 1100 ben je nu 100 euro rijker? nee, want de prijzen worden ook duurder (inflatie) als inflatiepercentage 4% is. ben je 6% (60euro) rijker!. de nominale rentevoet(percentage): vertelt u hoe snel het aantal ponden of euro's op uw bankrekening stijgt na verloop van tijd. de reële rentevoet(percentage) vertelt u hoe snel de koopkracht van uw bankrekening stijgt na verloop van tijd.
Hoofdstuk 7: Productie en groei
Productiviteit verwijst naar de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten voor elk uur van de tijd van een werknemer.
Een natie’s(land’s) levensstandaard wordt bepaald door de productiviteit van zijn werknemers. blz 136 uitleg over de tabel. De laatste tabel laat de economische groei zien.
Dat laat zien hoe snel het GDP per persoon stijgt in het genoemde jaar.
Het groeipercentage van 1,53 laat het gemiddelde economische groeipercentage zien van een langere tijd. De tabel is geordend op de grote van de economische groei.
Deze tabel laat zien dat de rijken landen niet altijd de rijkste zijn en zullen blijven. de reden hiervoor is dat investeringen in (menselijk) kapitaal eerder zal leiden tot stijgingen in de technologie die op hun beurt bijdragen tot de bevordering van efficiëntie en verhoging van de productiviteit. Productiviteit: haar rol en factoren zie voorbeeld blz 140. De term productiviteit verwijst naar de hoeveelheid goederen en diensten die een werknemer kan produceren voor elk uur dat hij werk.
Productiviteit is de sleutel tot de levensstandaard. Als de productiviteit stijgt, stijgt de levensstandaard ook. Als je een betere plek vind om te produceren stijgt de productiviteit.
BBP is het totaal inkomen, verdient door iedereen in een economie/land en de totale uitgaven van de export (goederen en diensten). De reden dat je het op twee manieren kan bereken is, omdat deze gelijk is. Inkomen = output(productie).
Een land kan een hoge levensstandaard hebben, als het een grote hoeveelheid goederen en diensten produceert. Hoe de productiviteit wordt bepaald(factoren)
De productiefactoren die heb bepalen zijn: fysiek/materieel kapitaal, menselijk kapitaal, natuurlijke hulpbronnen en technologische kennis. fysiek/materieel kapitaal(physical capital): de voorraad van goederen/materieel en structuren die worden gebruikt om goederen en diensten te produceren.
Zoals bij het maken van meubilair. Een timmerman met alleen handmatige gereedschap maakt veel minder in een uur dan eentje met houtbewerkingsapparatuur. een belangrijk kenmerk van het kapitaal is dat het een productiefactor is voor de productie. dat is, de voorraad/gereedschappen is een input in het productieproces in het verleden en een output van het productieproces. Capital is een productie
Menselijk kapitaal (human capital): de accumulatie van investeringen in mensen, zoals onderwijs en on-the-job trainingen. menselijk kapitaal is de economische term voor de kennis en vaardigheden die werknemers te verwerven door middel van onderwijs, opleiding en ervaring. Menselijk kapitaal omvat de vaardigheden opgebouwd in de vroege kindertijdprogramma, basisschool, middelbare school, universiteit of hogeschool, en on-the-job training voor volwassenen in de beroepsbevolking. de productie van menselijke kapitaal vereist inputs in de vorm van leraren, lezingen, bibliotheken en studententijd. natuurlijke hulpbronnen: de inbreng in de productie van goederen en diensten die worden geleverd door de natuur, zoals land, rivieren en minerale afzettingen. duurzaam/hernieuwbare en niet-duurzaam/hernieuwbare. Bos is een voorbeeld van duurzaam. Olie is niet duurzaam, omdat het lang duurt voordat het wordt gemaakt door de natuur. De vraag naar olie is hoog. Natuur kan zorgen voor een hoge levensstandaard, omdat bijv olie veel waard is en snel kan worde verkocht ook met plattegrond is dat zo.
Het is niet het belangrijkst, kijk maar naar een land als Japan.
Technologische kennis: maatschappelijk begrip van de beste manieren om goederen en diensten te produceren. technologie wordt gedefinieerd als de toepassing van kennis voor het milieu om mensen in staat stellen om meer controle over die omgeving/milieu uit te oefenen. Door technologische ontwikkelingen hoeft niet iedereen meer op een boerderij te werken om genoeg eten te krijgen voor de markt, zoals vroeger het wel was.
Henry ford had iets waardoor hij sneller auto’s kon maken en niemand kwam erachter hoe. wanneer het patent verloopt, zijn echter andere bedrijven toegestaan om de drug te maken. wanneer een farmaceutisch bedrijf een nieuw medicijn ontdekt, het octrooisysteemgeeft dat bedrijf een tijdelijk recht op de exclusieve fabrikant te worden. Al deze vormen(ford en medicijn) voor de technologische kennis zijn belangrijk voor de productie van de economie van goederen en diensten
Economische groei en de openbare orde:
1) Het belang van sparen en investeringen
2) Investeringen uit het buitenland
3) Onderwijs en opleiding
4) Eigendomsrechten, politieke stabiliteit en goed bestuur
5) vrije handel
6) Onderzoek en ontwikkeling
Allemaal ff doorlezen op blz 144 beginnen.
Afnemende opbrengst(diminishing returns): de eigenschap,waarbij de voordelen van een extra afdeling/unit afneemt, als de hoeveelheid van de invoer toeneemt. catch-up effect: De eigenschap, waarbij landen die slecht beginnen de neiging hebben om sneller te groeien dan landen die al rijk beginnen. eigendomsrechten(property rights): het exclusieve recht van een individu, groep of organisatie om te bepalen hoe een hulpbron wordt gebruikt
Hoofdstuk 8: Sparen, beleggen en het financiële systeem.
Als je een bedrijf opzet heb je geld nodig om investeringen te doen (bedrijfspand, computer en machines). Dit geld kan je lenen van bank of vriend. Dan moet je het geld later terugbetalen + rente. Dee persoon hiervoor heeft gespaard.
Jouw investeringen in computers,machines etc wordt gefinancierd door iemand die het geldbedrag bij elkaar heeft gespaard.
Het financieel systeem(Financial system): een groep instellingen in de economie die helpen om het sparen van een persoon overeen te laten komen met de investeringen van een andere persoon.
(het spaargeld van de een wordt via de bank investeringsgeld voor een ander).
Als een land een gedeelte van het GDP spaart, dan zijn er in loop van tijd meer middelen aanwezig voor investeringen in kapitaal(wat weer invloed heeft op de productiviteit) en hierdoor stijgt de levensstandaard. Spaarders zet het geld op de bank, omdat ze er dan rente over krijgen dus meer geld en leners krijgen geld van de bank en moeten intrest betalen aan de bank. Financiële instellingen kunnen worden opgesplitst in twee categorieën:
Financiële markten (Financial markets) en financiële tussenpersonen/bemiddelaars(Financial intermediaries). Financiële markten waardoor spaarders direct voorzien in middelen van de kredietnemers. (het spaargeld van de ene persoon wordt leengeld voor de andere persoon).
Twee belangrijke financiele markten, zijn de obligatiemarkt en aandelenmarkt (effectenbeurs)
De obligatiemarkt: Als BP, de oliemaatschappij, geld wil lenen om een belangrijke nieuwe olieexploratieproject te financieren, kan het direct lenen van het publiek. Het doet dit door de verkoop van obligaties. Een obligatie is een schuldbekentenis. Het identificeert het tijdstip waarop de lening zal worden terugbetaald, genaamd de datum van de looptijd, en de rentebedrag zal periodiek worden betaald (de coupon)totdat de lening vervalt. De koper van obligatie geeft zijn geld aan BP(bedrijf) en krijgt daar intrest voor terug en de uiteindelijke terugbetaling van het geleende bedrag (de hoofdsom/principal).
De houder van een obligatie kan deze ook weer op de markt verkopen, als deze beursgenoteerd is.
2 kenmerken van obligaties:
- De tijd tot de obligatie vervalt (looptijd), de looptijd kan 3 maanden zijn of 30 jaar.
De Britse overheid heeft zelfs een obligatie dat nooit eindigt, een levenslang bezit, eeuwigheid(perpetuity). Natuurlijk ook de intrest is verschillend.
Bij langlopende obligaties krijg je vaak hoger intrestpercentage omdat het risico hoger is.
- tweede punt is het kredietrisico. de waarschijnlijkheid dat de kredietnemer zal falen om een deel van de rente of principal te betalen. Het niet betalen heet verzuim(default).
Als het risico hoog is dat hij faillet gaat is de intrest hoog. In amerika heb je goudgerande obligaties/gilt-edged bonds. Junk bonds(zoeken bij bedrijfseconomieboek).
De aandelenmarkt: een andere manier voor BP om geld voor zijn olie-exploratie-project te verkrijgen is om aandelen van het bedrijf te verkopen. als BP 1000 aandelen verkoopt en je hebt er 200 dan heb je 20% zeggenschap.
Een aandeel wordt ook wel een aandeel in het eigen vermogen genoemd(share/equity).
De verkoop van aandelen om geld te krijgen wordt het financieren van het eigen vermogen genoemd(equity finance) en de verkoop van obligaties wordt financiering van vreemd vermogen genoemd(debt finance).
De overheid heeft ook aandelen en obligaties. En die kunnen ze ook verkopen om schulden of tekorten op te vullen. Een beurskoers/aandelenindex(stockindex): wordt berekend als een gemiddelde van een groep beurskoersen.
Financiele tussenpersonen/bemiddelaars: die indirect geldmiddelen(van spaarders) verstrekken aan leners. Tussenpersonen, omdat ze tussen de spaarder en lener inzitten.
Nu twee van de belangrijkste tussenpersonen:
Banken: Het belangrijkste wat banken doen is het geld krijgen van spaarders en uitlenen aan leners. De intrest van de leningen zijn hoger dan die van de spaarders. Het verschil tussen de intrestpercentages dekt de kosten van de bank(personeel,huur).
Je kan ook cheques en pinpassen gebruiken. De bank zorgt dat het geld van de ene naar de andere rekening gaat. De bank creëert iets waardoor een ruilmiddel ontstaat.
Verder bewaren ze ook aandelen en obligaties
Beleggingsfondsen: een instelling die aandelen verkoopt aan het publiek en de opbrengst gebruikt om een portefeuille te kopen van aandelen en obligaties.
De houder van het beleggingsfonds accepteert alle risico’s. Het beleggingsfonds verkoopt de aandelen of obligaties als deze meer waard zijn geworden. De aandeelhouders verdelen hun kansen en zetten niet al hun geld op een bedrijf. Mensen kunnen ook aandeel kopen in de portfolio. Verder krijg je ook hulp van professionele managers.
Zij houden de investeringen en ontwikkelingen in de gaten. kredietverzuimswaps(credit default swaps) een middel waarmee een obligatiehouder zich kan verzekeren tegen het risico van wanbetaling. boekhouding(accountancy) verwijst naar hoe de verschillende nummers zijn gedefinieerd en opgeteld Sommige belangrijke Identiteiten: zie blz 169. Een gesloten economie(closed economy) is een economie dat niet handelt met andere economieën. Een open economie (open economies) is een economie die wel handelt met andere economieën. Gesloten economie: Y = C+I+G Y-C-G = I
(y-c-g) is het totale inkomen dat overblijft na betalen van consumptie en bijv belasting.
Dit heeft national savings (Nationale besparingen): het totale inkomen in de economie dat overblijft na het betalen voor consumptie en overheidsaankopen(belasting etc).
S = I
S = Y-C-G
Particuliere besparingen(private saving): het inkomen dat huishoudens over hebben na het betalen van belasting en consumptie. (y-t-c).
Overheidsbesparingen(public saving): De belastinginkomsten die de overheid heeft na het betalen van de overheidsuitgaven.
Begrotingsoverschot(Budget surplus): een overschot van de regeringontvangsten ten opzichte van de overheidsuitgaven.
Begrotingstekort(budget deficit): een tekort van de regeringsontvangsten ten opzichte van de overheidsuitgaven. Ga uit van een gesloten economie - een die niet actief is in de internationale handel:
Y = C + I + G
Nu, aftrekken C en G van beide kanten van de vergelijking:
Y - C - G = I
De linkerkant van de vergelijking is het totale inkomen in de economie na het betalen voor het verbruik en de overheid aankopen en heet nationale besparingen, of gewoon sparen (S).
De betekenis/bedoeling van sparen en investeringen
Nationale besparingen = particuliere besparingen + overheidsbesparingen
Nationale besparingen is het totale inkomen in de economie dat overblijft na het betalen voor de consumptie en de overheidsaankopen. particuliere besparingen
Particuliere besparingen is het bedrag van de inkomsten die de huishoudens over hebben na het betalen van hun belastingen en betalen voor hun verbruik.
Overheidsbesparingen
Overheidsbesparingen is het bedrag van de belasting inkomsten die de overheid over heeft na het betalen van de uitgaven.
Voor de economie als geheel, moet sparen gelijk zijn aan investeringen:
S = I
We zullen aannemen voor de eenvoud dat de economie slechts een financiële markt heeft: de markt voor leningfondsen.
De markt voor lening in staat fondsen is de markt waarin degenen die geld willen leveren op te slaan en degenen die willen lenen om de vraag te beleggen. de markt voor leningfondsen. leningsfonds: de markt waarin degenen die geld willen leveren (aanbod) en degenen die geld willen lenen (vraag) om te beleggen. markt voor leningfondsen: Mensen die sparen zetten hier hun geld erop en mensen die willen investeren of lenen lenen dat hier. vraag en aanbod bij die leningen
Aanbod: komt van de mensen die geld sparen
Vraag: komt van de mensen die geld willen lenen
Ten eerste hebben we beslissen of het beleid van de aanbodcurve of de vraagcurveverschuift. Ten tweede, bepalen we de richting van de verschuiving. Ten derdegebruiken we de vraag-en-demanddiagram hoe het evenwicht veranderingen te zien beleid 1: spaarprikkels (saving incentives) directe en indirecte belasting. beleid 2: investeringsprikkels (investment incentives) zie figuur 8.3 beleid 3: overheidsbegroting tekorten en overschotten verdringing (crowding out) : een daling van de investeringen als gevolg van het lenen van de overheid. Figuur 8.4
Financieringsbehoefte van de overheid om zijn begrotingstekort te financierenvermindert de aanvoer van loanable beschikbare middelen om investeringen te financieren door huishoudens en bedrijven.
Deze daling van de investeringen wordt aangeduid als crowding out.
Het tekort lenen verdringt particuliere kredietnemers die proberen om investeringen te financieren. H 11Het monetaire systeem
Als je een restaurant inloopt om een maaltijd te kopen, dan betaal je met iets wat waarde heeft: het genot van het eten, samen met de ervaring van het eten van de maaltijd in een aangename omgeving waar op het eten wordt gewacht. Om voor deze service te betalen, kun je de de restauranthouder verschillende stukken van helder gekleurd papier versierd met vreemde symbolen, gebouwen en kaarten van Europa (of zelfs een portret van een vorst) geven.
Of je kan bij de restauranthouder betalen met een klein, rechthoekig stuk gekleurd plastic met een magnetische strip en een kleine computerchip erin, wat de restauranthouder later kan terugvorderen op jou. Je kan hem zelfs een stuk papier(cheque) geven met de naam van de bank en uw handtekening. of u nou betaald met contant geld, pinpas, creditcard of cheque, de restauranthouder is blij om hard te werken om aan uw wensen te voldoen in ruil voor die stukjes papier dat, vanzichzelf uit waardeloos zijn of in ruil voor dat eveneens waardeloze stukje plastic. Voor iedereen die leeft in een moderne economie, zijn deze sociale gewoonten helemaal niet vreemd. Ook al heeft het papiergeld geen intrinsieke waarde, de restauranthouder is ervan overtuigd dat, in de toekomst, een derde persoon het geld zal verwisselen/ruilen met de restauranthouder voor de waarde die het geld aanneemt.
En de derde persoon is ervan overtuigd dat een vierde persoon het geld weer van hem aanneemt, met de overtuiging dat een 5de persoon het geld weer zal accepteren.. en zo gaat het verder. Voor de restauranthouder en voor andere personen in onze samenleving, je geld staat voor een claim om goederen en diensten mee in de toekomst te kunnen kopen.
Als je betaald met een pinpas, is de restauranthouder gelukkig omdat hij weet dat het geld zal worden overgedragen naar zijn bankrekening van de rekening van de klant en de cijfertjes op zijn bankrekening vertegenwoordigen ook een claim(afspraak) om geproduceerde goederen en diensten te kopen in de economie/maatschappij. op dezelfde wijze als de pinpas, als je betaald met een cheque, weet hij dat het geld zal worden overgemaakt tussen de accounts zodra de cheque wordt verwerkt – gebruikelijk binnen een paar dagen. Als je betaald met een creditcard, weet hij dat zijn rekening is gecrediteerd met het geld dat je hebt geleend op de creditcard, om de restaurantrekening te betalen. De sociale gewoonte van het gebruik van geld voor transacties is buiten gewoon nuttig in een grote, complexe samenleving.
Stel je voor, voor een moment, dat er geen item is in de economie wat wordt gezien als algemeen aanvaard betaalmiddel voor diensten en goederen. Mensen zouden moeten vertrouwen op ruilhandel – de uitwisseling van een goed of dienst voor een goed of dienst- om de dingen te verkrijgen die ze nodig hebben. Om je restaurant maaltijd te krijgen,bijvoorbeeld, zou je de restauranthouder iets van gelijkwaardigs moeten geven. U kunt bijvoorbeeld aanbieden om af te wassen, om zijn auto te wassen of hem het geheime recept van uw familie maaltijd vertellen.
Een economie die gebaseerd is op ruilhandel zal moeite hebben met de toewijzing van haar schaarse middelen. In zo een economie, koop je 2x zoveel als je nodig hebt - de onwaarschijnlijke gebeurtenis dat twee mensen elkaar een goed of dienst geven terwijl iemand anders dat ook wil. het bestaan van het geld maakt de handel makkelijker.
De restauranthouder kan het niet schelen of je waardevol goed of hem een dienst verleent het gaat hem alleen maar om het geld dat hij krijgt( wat hij accepteert), omdat hij weet dat andere mensen dat ook weer accepteren. Door een dergelijk verdrag wordt de handel indirect. De restauranthouder neemt jouw geld aan en gebruikt het om zijn chef te betalen.
De chef gebruikt zijn salaris om zijn kind naar de crèche te sturen. De crèche gebruikt het geld weer om een leraar aan te trekken en de leraar geeft zijn geld weer uit als hij naar zaterdagavond naar de bioscoop gaat. Als geld stroomt van persoon naar persoon in de economie. het vergemakkelijkt de productie en de handel, waardoor elke persoon om zich te specialiseren in wat hij of zij het beste kan en het verhogen van iedereen van de levensstandaard. In dit hoofdstuk beginnen met de rol van het geld in de economie. we discussiëren over wat geld is, over de verschillende vormen die geld inneemt, hoe het banksysteem helpt om geld te maken, en hoe de centrale bank de hoeveelheid geld in omloop controleert. Omdat geld zo belangrijk is in de economie, we besteden veel aandacht in de rest van dit boek aan het leren hoe veranderingen in de hoeveelheid geld op diverse economische variabelen van invloed zijn, waaronder de inflatie, de rente, de productie en de werkgelegenheid. in overeenstemming met onze lange-termijn focus in de voorgaande drie hoofdstukken, in het volgende hoofdstukken bestuderen we de lange-termijn effecten van veranderingen in de geldhoeveelheid. de korte termijn effecten van het monetaire veranderingen zijn een meer complex onderwerp, die we later in beslag nemen in het boek. Dit hoofdstuk bevat de achtergrond voor dit alles en een nadere analyse. de betekenis van geld: wat is geld?. Als je hoort dat Mark zuckerberg(een van de uitvinders van facebook) miljardair is, dan denk je alleen dat hij veel geld geeft. Hij is zo rijk dat hij alles kan kopen wat hij wilt.
In dit voorbeeld wordt geld gebruikt om rijkdom aan te geven. Economen hebben een andere betekenis voor geld. Deze betekenis is namelijk: geld is een bepaald bezit in een economie die mensen regelmatig gebruiken om goederen en diensten te kopen van andere mensen. het geld in je portemonnee is geld, want je kunt het gebruiken om een maaltijd in een restaurant of een shirt bij een kledingwinkel te kopen. Als je net als Mark zuckerberg een deel van Facebook bezit kun je rijk worden, rijkdom is geen vorm van geld.
Want je kunt immers geen shirt kopen of maaltijd kopen met rijkdom, zonder eerst geld te verkrijgen. Volgens de definitie van de economen, bevat geld alleen die paar soorten van rijkdom die regelmatig worden aanvaard door verkopers in ruil voor goederen en diensten.
De functies van geld:
Geld heeft 3 soorten functies in de economie. Het is een:
-ruilmiddel
-rekenmiddel
-spaarmiddel
deze drie functies bij elkaar onderscheiden geld uit andere activa in de economie, zoals aandelen, obligaties, woningen en kunst.
Ruilmiddel:
is een item(geld) wat kopers geven aan verkopers, bij een aankoop van goederen of diensten.
Als je een bijvoorbeeld een shirt koopt bij Jack&Jones , dan geeft de winkel jouw het shirt and geef jij de winkel jouw geld. Bij deze overdracht van koper aan de verkoper vind er dus een transactie plaats.
Wanneer je een winkel binnen loopt, weet je zeker dat die winkel jouw geld zal aannemen voor de goederen die je koopt, omdat geld een algemeen aanvaard betaalmiddel is.
Rekenmiddel: is de maatstaf die mensen gebruiken om goederen met elkaar te vergelijken(ze geven dan een bepaalde waarde aan die goederen)
Als je bijvoorbeeld gaat winkelen, zou je bijvoorbeeld kunnen opmerken dat een shirt 20 euro kost en dat een ham-kaassandwich 2 euro kost. Het ligt nu voor de hand om te zeggen dat een prijs van een t-shirt gelijk is aan 10 sandwiches en dat de prijs van sandwich gelijk is aan 1/10 deel van een tshirt.
PRIJZEN WORDEN NOOIT VERGELEKEN OP DEZE MANIER. Als u bijvoorbeeld een lening bij de bank neemt, zal de grootte van de toekomstige betalingen worden gemeten in euro’s en niet in de hoeveelheid goederen of diensten.
Als we de economische waarde willen meten, gebruiken we geld als rekeneenheid.
Spaarmiddel:
Een item(geld) dat mensen gebruiken om aankopen uitstellen naar de toekomst.
Ze zetten het geld meestal dan op de bank. Wanneer een verkoper vandaag geld ontvangt voor een bepaald goed of dienst, dan kan de verkoper er voor kiezen om het geld te houden en pas na enige tijd een goed of dienst te kopen. Natuurlijk is het geld niet de enige waarde in de economie, een persoon kan ook nu een aankoop doen die hij in de toekomst wil gebruiken. de term rijkdom wordt gebruikt om te verwijzen naar het totaal van alle soort geld.
Dit bestaat zowel uit geld als uit niet-monetaire activa/bezit
Economen gebruiken vaak de term Liquiditeit om het gemak te beschrijven waarmee een duurzaam productiemiddel kan worden omgezet in een economisch ruilmiddel of te wel om het om te zetten in geld.
Dit komt omdat geld een economisch ruilmiddel is. de soorten geld: commodity money is geld dat de vorm aanneemt van een handelswaar in de vorm van intrinsieke waarde. Intrinsieke waarde betekent dat het item ook waarde zou hebben gehad, zelfs als het niet zou worden gebruikt als geld. Een voorbeeld van commodity money is goud.
Dit komt omdat het wel een waarde heeft omdat het wordt gebruikt in de industrie en wordt gemaakt door de juwelier. Vandaag de dag maken we geen gebruik meer van goud als geld. wanneer een economie goud gebruikt als geld (of gebruik maakt van papieren geld, wat verwisselbaar is in goud op aanvraag), dan noemen we dat opereren onder gold standard. geld zonder intrinsieke waarde(onderliggende) heet fiat money. Fiat money is geld zonder intrinsieke waarde wat gebruikt wordt als geld, omdat de overheid dit heeft bepaald. papiergeld bijvoorbeeld zijn goed gekeurd als betaalmiddel in 16 Europese landen, dit komt omdat deze regeringen hebben besloten dat de euro het enige geldige valuta is in hun economie . Hoewel de overheid centraal staat in het opzetten en reguleren van het systeem voor fiat geld(door bijvoorbeeld vervalsers te beschuldigen) zijn er ook andere factoren nodig voor het succes van een dergelijk monetair systeem. de aanvaarding van fiat geld hangt evenzeer af van de verwachtingen en de sociale conventie als van het besluit van de regering.
Geld in de economie: de hoeveelheid geld in omloop in de economie, de zogenaamde geldhoeveelheid, heeft een sterke invloed op veel economische variabelen. zoals de inflatie, de rente, de productie en de werkgelegenheid. currency is het papier- en muntgeld dat in handen is van het publiek. currency is duidelijk het meest geaccepteerde ruilmiddel in de moderne economie.
Currency is niet het enige waar je mee kan betalen, je kan bijvoorbeeld ook betalen met pinpas of een cheque. Ook bij deze middelen krijgt de verkoper uiteindelijk zijn geld. Maar een pinpas of een cheque wordt niet gezien als echt geld. bij een pinpas wordt een geldbedrag van iemands rekening overgedragen naar iemands anders rekening. Bij een cheque zal het bedrag worden overgemaakt tussen de accounts zodra de cheque wordt verwerkt bij de bank.
Verder heb je ook nog de creditcard.
Om de totale geldhoeveelheid te meten moeten we de currency + de demand deposits. demand deposits is het geld op bankrekeningen van spaarders die de spaarders op verzoek kunnen opnemen met behulp van een pinpas of cheque.
Figuur 11.1 toont de drie belangrijkste maatregelen voor de eurozone, is aangewezen M1 (een smal, kleine hoeveelheidl), M2 (een tussentijdse hoeveelheid) en M3(een ruime,brede hoeveelheid)
Tot M1 behoort giraal+chartaal geld. (het geld in omloop)
Tot M2 behoort M1 plus kortlopende deposito's met een looptijd tot 2 jaar, alsmede deposito's met een opzegtermijn tot 3 maanden.
Tot M3 : ruime geldhoeveelheid; M2 plus repo's, aandelen in geldmarktfondsen en korte schuldbewijzen met een looptijd tot 2 jaar.
De rol van de centrale bank
Centrale bank (central bank): een instituut, ontworpen om de hoeveelheid geld in de economie te reguleren, genaamd de geldhoeveelheid(money supply). geldhoeveelheid(money supply):De hoeveelheid geld dat beschikbaar is in de economie. de twee belangrijkste banken zijn: De europese centrale bank en de bank van Engeland. de centrale bank van een economie heeft de macht om de geldhoeveelheid in de economie te verhogen of te verlagen.
Het monetair beleid(monetary policy): het geheel van acties van de centrale bank om van invloed te zijn op de geldhoeveelheid.
Open-markttransacties(open-market operations): de aankoop en verkoop van niet-monetaire activa van en naar de banksector door de centrale bank.
De centrale bank is belangrijk, omdat teveel geld zorgt voor hogere prijzen.
De europese centrale banken het eurosysteem
Europese centrable bank(ecb): de algemene centrale bank van de 16 landen van de
Europese monetaire unie. 1 juni 1998. de primaire doelstelling van de ECB is om prijsstabiliteit te bevorderen in het gehele eurogebied en het ontwerpen en implementeren monetair beleid dat in overeenstemming is met deze doelstelling.
De ECB wordt geassisteerd door de centrale banken van de 16 landen.
Eurosysteem(eurosystem): het systeem dat bestaat uit de ECB en de nationale centrale banken van elk van de 16 landen van de Europese Monetaire Unie.
De president en vice-president van de ECB houden het in de gaten en 4 andere hoogstaande personen. Raad van bestuur(executive board) is verantwoordelijk voor de uitvoering het monetaire beleid, is het monetaire beleid van de ECB feitelijk ontworpen door de Raad van Bestuur, die het geheel van deraad van bestuur plus de presidenten van de nationale centrale banken van het
Eurosysteem (22 personen in totaal) omvat. de Raad van bestuur, die twee keer per maand in Frankfurt voldoet, is het belangrijkste besluitvormende orgaan van de ECB en beslist, bijvoorbeeld op het niveau van de belangrijkste rentetarief van de ECB, de herfinancieringsrente.
De bank van Engeland de bank van engeland(de centrale bank van Engeland) was opgericht in 1694. misschien wel de meest belangrijke gebeurtenis in de 300-jarige geschiedenis van de Engelse bank was toen de Britse regering verleende het de onafhankelijkheid in de setting van de rente in
1997, die werd geformaliseerd in daad van het parlement in 1998.
Het belangrijkste orgaan is het Monetairy beleidscommitee.
Lees ff een keertje door.
Het federale reserve systeem is de centale bank van de United Kingdom is opgericht in 1913.
Bij de Federal Reserve, is het monetaire beleid van de Federal Open Market
Committee (FOMC). De FOMC komt ongeveer om de zes weken in Washington, DC, om de toestand van de economie te bespreken en de veranderingen in het monetaire beleid, waaronder het vaststellen van haar belangrijkste rentetarief, de disconteringsvoet(kortingspercentage)(discount rate) te overwegen. het heeft 7 leden. Het FOMC bestaat uit de zeven leden van de raad van gouverneurs en vijf van de 12regionale bank presidenten. 5 hiervan mogen maar stemmen, maar die van de bank van New
York mag altijd stemmen. banken en de geldhoeveelheid
Laten we veronderstellen dat de totale geldhoeveelheid van de munt is 100 euro. Het aanbod van geld is dus 100 euro. Nu opent iemand e Kevin bank.
Kevin bank is slechts een vereffeninginstelling - dat wil zeggen, het aanvaardt deposito's, maar maakt geen leningen. Het doel van de bank is het geven van deposanten een veilige plaats om hun geld te houden. Wanneer een persoon diewat geld deposito's, de bank houdt het geld in zijn kluis totdat de bewaargever komt intrekken of schrijft een cheque tegen zijn of haar evenwicht te brengen. Deposito's die banken hebben ontvangen, maar nog niet uitgeleend worden genoemd reserves. In deze denkbeeldige economie, alle deposito's worden gehouden als reserve, dus dit systeem heet 100 procent reserve banking. We kunnen het financiële positie van kevin bank met een T-account, dat is een vereenvoudigde boekhoudkundige verklaring dat mutaties in activa van een bank en passiva laat zien. Hier is de T-account voor Kevin bank als de economie de volledige 100 euro van het geld wordt gestort in de bank (ZIE plaatje blz 237). aan de linker kant van de T-account zijn activa van de bank van 100 euro (de reserves zij houdt in haar valuts). Aan de rechterkant van de T-account zijn de bankschulden van 100 euro (het bedrag dat zij te danken heeft aan haar deposanten).Merk op dat de activa en passiva van Kevin bank precies gelijk zijn.
Nu beschouwen de geldhoeveelheid in dit imaginaire economie. Voordat Kevin bank opent, de geldhoeveelheid is de 100 euro van de munt die mensen zijn bedrijf. Nadat de bank opent en mensen storten hun munt, de geldhoeveelheid is de 100 euro van de vraag deposito's. (Er is niet langer een geld uitstekend, want het is allemaal in de bankkluis.). Elke storting in de bank vermindert de geld en verhoogt de vraag deposito's van precies hetzelfde bedrag, waardoor de geldhoeveelheidongewijzigd. dus, als de banken houden alle deposito's in reserve, hebben banken geen invloed op het aanbod van geld.
Reserves: stortingen/deposito’s die banken hebben ontvangen, maar nog niet hebben uitgeleend.
Zie blz 237. als de banken alle deposito's/stortingen als reserve houden, hebben banken geen invloed op het aanbod van geld. geldcreatie met fractioneel-reserve banking
Wanneer een bank een lening maakt van haar reserves, dan neemt de geldhoeveelheid toe.
De geldhoeveelheid wordt beïnvloed door de hoeveelheid gestort geld in de banken en het bedrag dat banken uitlenen.
Stortingen op een bank worden opgenomen als zowel activa als passiva.
De fractie van de totale deposito's die een bank heeft te houden als reserve wordt genoemd de reserve ratio.
Leningen worden een aanwinst voor de bank.
Wanneer een bank geld leent, is dat geld over het algemeen gestort door een andere bank.
Dit creëert meer deposito's en meer reserves te worden uitgeleend.
Wanneer een bank een lening maakt van haar reserves, de geldhoeveelheid neem dan toe. frationeel-reserve banken: een banksysteem waarbij banken slechts een fractie van de deposito’s houden als reserve. Zie het figuur op pagina 238.
De geldmultiplier: geldmultiplier(money multiplier): de hoeveelheid geld die het banksysteem genereert bij elke eenheid van reserves.
Het geld multiplier is de wederzijdse van de reserve ratio:
M = 1 / R
Met een verplichte reserve, R = 20% of 1 / 5,
De multiplier is 5. rechtstreekse open-markttransacties: de rechtstreekse verkoop of aankoop van niet-monetaire activa naar of van de banksector door de centrale bank zonder een corresponderende overeenkomst om de transactie terug te draaien op een later tijdstip repo-overeenkomst: de verkoop van een niet-monetair actief, samen met een overeenkomst om het terug te kopen tegen een vastgestelde prijs op een bepaalde datum in de toekomst geldmarkt: de markt waarin de commerciële banken geld lenen aan elkaar op een korte termijn herfinancieringtarief: de rente waartegen de Europese Centrale Bank op korte termijn geld uitleent voor het eurogebied. repotarief: de rente waartegen de bank van Engeland op korte termijn geld uitleent aan de Britse banksector. kortingstarief: de rente waartegen de Federal Reserve op korte termijn geld uitleent aan de
Amerikaanse banksector reserveverplichtingen: regelgeving op het minimumbedrag van de reserves die banken moeten houden ten opzicht van de deposito’s. Hoofdstuk 11:Geldgroei en inflatie. deflatie: dat de prijzen(procentueel) minder worden/dalen ten opzichte van dat jaar ervoor. infaltie: dat de prijzen (procentueel) stijgen ten opzichte van het jaar daarvoor. hyperinflatie: dat de prijzen met absurd hoge bedragen stijgen. Bijv 50 of 100% ofzo.
Op de lange termijn, het algemene niveau van prijzen aanpast door het niveau waar op de vraag van het geld gelijk is aan het aanbod. figuur 12.1 en 12.2 goed kijken.
Hoeveelheids/kwantiteitstheorie van het geld: een theorie die beweert dat de hoeveelheid geld
(die beschikbaar is en het prijsniveau bepaalt) en de groei van de hoeveelheid geld wat beschikbaar is bepalend is voor de inflatie. nominale variabelen: variabelen gemeten in monetaire eenheden. reeële variabelen: variabelen gemeten in fysieke eenheden. klassieke tweedeling(classical dichotomy): de theoretische scheiding van de nominale en reële variabelen. monetaire neutraliteit: de stelling dat veranderingen in de geldhoeveelheid niet van invloed zijn op de reële variabelen. omloopsnelheid van geld: De snelheid waarmee geld in andere handen overgaat.
V=(PxY)/M
v= omloopsnelheid p= prijsniveau (the bbp deflator) y= de hoeveelheid van de productie (reeël Bbp) m= de geldhoeveelheid. kwantiteitsvergelijking(quantity equation): de vergelijking M x V = P x Y, die betrekking heeft op de
: hoeveelheid van het geld, de snelheid van het geld, en de valuta waarde van de output van de economie van goederen en diensten. betekenissen + stappen staan op blz 259.
Inflatiebelasting (inflation tax): de opbrengst van de regering verhoogt door het creëren van geld.
Als de overheid meer geld drukt, stijgt het prijsniveau en zijn de euro’s in je portemonnee minder waard. Dit is een belasting voor iedereen die geld heeft. Zorgen dat de prijzen niet meer stijgen. progressief belastingstelsel: hoe hoger je inkomen hoe procentueel meer belasting je gaat betalen. reeël rente(koopkracht): nominaal rente – inflatiepercentage.
Nominaal intrestpercentage: reeël intrestpercentage + inflatiepercentage
Fisher effect: de een-op-een aanpassing van de nominale rente aan de inflatie. de inflatie op zich verlaagt niet de koopkracht van de mensen draagvermogen verliezen(deadweight losses): de daling van de totale overschot als gevolg van een verstoring van de markt,zoals een belasting. shoeleather cost: de middelen die verspild worden, wanneer de inflatie mensen stimuleert om hun geld te verminderen. transactiekosten: de kosten die partijen maken in het proces van het kopen van product( door een akkoord te krijgen). menukosten(menu costs): de kosten van prijsveranderingen.